Zelden zal een treuriger beeld zijn geschetst van 'la condition féline' dan door Gary Larson in The Far Side, een dagelijkse cartoonreeks die tussen 1980 en 1995 wereldwijd in honderden kranten werd gepubliceerd.
De Larson kat leeft in een sadistisch universum. En door wie komt dat? Juist, door de hond. Honden worden door Larson afgeschilderd als Nazis met maar één doel in het leven: het treiteren en verdelgen van katten. Qua hondenhaat steekt hij daarmee Hans Dorrestijn naar de kroon, de grootste caninofoob die er ooit op dit ondermaanse heeft rondgesjokt, gewapend, uiteraard, met een stroomstok in de ene en een hondenknuppel in de andere hand.
Overigens is de kat bij Larson evenmin een toonbeeld van beschaving. Hij is dik, lui en denkt alleen aan het verorberen van muizen en vogeltjes. Maar die piranha, daar had ie beter van af kunnen blijven.
Bij nadere beschouwing neemt Larson niet de hond of de kat op de hak, maar de mens. Die dikke, luie, agressieve, treiterende, vraatzuchtige monsters ..... ja lieve mensen, dat zijn wij.
Ik ben in het gelukkige bezit van de complete The Far Side, twee kloeke boekdelen die amper te tillen zijn. Je leest een deel niet eventjes lekker ter ontspanning in bed, maar spreidt het open op een massief eikenhouten tafel, die rust op een met gewapend beton versterkte vloer.
Mijn vier katten hebben een instinctieve afkeer van deze cartoonbijbel. Nog nooit heb ik ook maar een van hen De Grote Larson een kopje zien geven. Sterker nog, eentje heeft er in een onbewaakt ogenblik zelfs overheen gepist, ongetwijfeld met voorbedachte rade. Het moge duidelijk zijn: katten hebben geen gevoel voor humor.